Leerbroek ligt zuidelijk van de centraal in het gebied gelegen cope-ontginningen van Hei- en Boeicop en Middelkoop. Ter plaatse van Leerbroek bevonden zich, evenals in het naburige Nieuwland, door de lagere ligging minder aantrekkelijke gronden voor vestiging. Het onderdeel ‘-broek’ uit de plaatsnaam betekent ondermeer laag land of moeras. Het ontginningsgebied van Leerbroek kenmerkt zich door een veel onregelmatiger vorm dan de hierboven genoemde ontginningen. De basis van de ontginning heeft gelegen aan de Leerbroekse Voorwetering, het verlengde van de Lede. Hoewel tamelijk kronkelig van beloop, waarmee het de indruk wekt van natuurlijke oorsprong te zijn, duidt de naam op een ‘geleide’, gegraven of vergraven waterloop. De van dit water in noordelijke richting uitgezette kavels hebben een nog min of meer overeenkomstige diepte, passend binnen het stramien van de overige cope-ontginningen.
De in zuidelijke richting uitgezette kavels zijn in het algemeen wisselend van diepte, een diepte die voorts veel geringer is dan die van de kavels aan de noordzijde. Het kaartbeeld laat duidelijk zien dat de landerijen aan de zuidzijde van de Lede niet als eenheid ontgonnen zijn, hoewel voor een deel kennelijk nog wel in cope-verband gezien de vermelding van ‘Reijerskoop’ die nog op de topografische kaart van 1846/47 voorkomt voor het tot Leerbroek behorende, ten zuidwesten van de dorpskom gelegen gebied.
Op een enkele uitzondering na is het bebouwingsbeeld volledig agrarisch. Het oudste, nog resterende gebouw is de kerk.


